index     kalender     koncertberichten     mikroton     09 bij logos     on the road     kolofon

 

 

MIKROTON 8

Naast Ligeti's 'Ramifications' (en tevens omstreeks dezelfde periode geschreven) was er een origineel koncept van de Nederlandse komponist Louis Andriessen; die had met diens 'Symfonie Voor Losse Snaren' een strijkersstuk geschreven waarin vibrato spelen op een haast fundamentalistische manier teniet werd gedaan. Andriessen ergerde zich, als rechtlijnig, abstrakt en nonprogrammatisch muzikaal denker, al langer aan de patos van een al te nadrukkelijk vibrato. Dus nam hij een volledig strijkorkest onder de loep om elk lid van de groep zo te verstemmen, dat hij een zuivere, onnavolgbaar stridente strijkerstoon kreeg. Bij Andriessen lag echter de fokus niet op het spelen van kwarttonen, maar op het zich doelbewust afkeren van de simfonische strijkersklank: die archetypische, van overtollige en patetische vibrati bezwangerde klank die menig koncertliefheb(b)(st)er doet bezwijken, maar er dus voor Andriessen teveel aan was.

Een alternatief dat hij bedacht om vibrato - vrije strijkersmuziek te maken, was het hanteren van enkel de open snaar als klankbron. De open snaar is helderder, luider en stabieler dan de ‘gepositioneerde’ strijkerstoon. De open snaar heeft een natuurlijke en sonore galm en blijft stabiel gedurende een gehele uitvoering, zolang temperatuur en vochtigheidsgraad in de koncertzaal tenminste gelijk blijven. Bovendien geeft de komponist in zijn 'Symfonie' een oplossing voor het notatieprobleem: de schriftuur bestaat louter en alleen uit de kategorieke opensnaren - notatie (g - d - a - e voor de violen, etc.) Doordat de snaren vooraf verstemd staan en die verstemming het kromatisch totaal dekt tussen de B en de f’’, krijgt men uiteraard tal van mogelijkheden. De klank van de 'Symfonie' is frappant; het lijkt op een strijkorkest, maar dan volkomen clean en uitgebalanceerd. Wie de muziek wil veranderen, moet dus - inderdaad - beginnen met het musiceren te veranderen.

Na het bestuderen van beide visies (Ramifications en Symfonie) is het misschien mogelijk – dit wordt tot nader order aan de praktijk getoetst - om hen samen te leggen en zo te komen tot een kwarttoonsmuziek waarin de leesbaarheid gehanteerd blijft, kwarttonen wel degelijk als kwarttonen klinken (en niet als de zoveelste wazige tussenstap tussen een witte en een zwarte toets) en tal van alternatieve stemmmingssystemen uitgeprobeerd kunnen worden.

Proefstuk dat ik dienaangaande bedacht: 'Microcat' (werktitel - under construction) oftewel een viooltrio met open snaren. Al wat we nodig hebben zijn drie violen, liefst zo gelijkaardig mogelijk. Na enkele violisten te hebben gekontakteerd hieromtrent, maakte ik een schema van de grenzen die elke vioolsnaar afzonderlijk kent om verstemd te kunnen worden. In teorie kan elke snaar tot en met een reine kwint naar beneden toe verstemd worden. Nadeel is, dat de kleur sterk verandert omdat de snaar, door een al te grote slapheidsgraad, wat knullig gaat klinken. Verstemmen naar boven toe houdt uiteraard het riziko in de snaar te doen knappen. Dit kan worden vermeden, als men niet hoger verstemt dan een kleine terts. Be careful dus, zeker op de I.

Als we drie violisten hebben met elk vier open snaren, krijgen we een toonsysteem van 12 verschillende noten. Hiervan vertrekkende heb ik volgende stemming bedacht, die nagenoeg geheel de tessituur van de skordatura's dekt: d – f2+. De tot d verstemde g – snaar van viool 3 klinkt dan nog net stabiel genoeg en de tot f2+ verstemde e – snaar van viool 1 ondergaat geen enkel riziko op knappen. Binnen deze ambitus van 2 oktaven en een reine terts maakt men een opeenstapeling van ‘te kleine’ kleine tertsen. Schematisch ziet het er als volgt uit (denk aan wat ik schreef over de notatie van oktaafreeksen in hoofdstuk1):

  IV III II I
Viool 3 d a+ f1 c2+
Viool 2 f- c1 g1+ d#2
Viool 1 g d1+ bes1 f2+

Dit is een zeer eenvoudige en symmetrische verdeling. In de toekomst kunnen groterschaliger en vooral fijnere verdelingen toegepast worden. Door de opeenstapeling van (te kleine) kleine tertsen, refereert het klankbeeld vaag aan het verkleind septiemakkoord, maar dan mits kwarttonale ekstensies ervan. Doordat de helft van de snaren een kromatisch juiste toon voortbrengt en de overige 6 snaren kwarttonen zijn er alvast duidelijke mikrotonale referenties. Wie de respektievelijke stapelingen nader bekijkt, zal zien dat het tweemaal zes opeengestapelde kwarten zijn. De 'te kleine kleine terts' is het eksakte middelpunt tussen twee tonen die een reine kwart uiteen liggen. Insiders weten dat de reine kwart op zich al een dubbelzinnig interval is; het is het enige interval binnen de kromatische toonladder dat in wezen noch dissonant, noch konsonant is. De reine kwart wordt een personant interval genoemd dat, geheel mossel nog vis zijnde, zowel akoestisch rust geeft als stoort (hangt af van de tonale kontekst). In de klassieke harmonieregels is de parallelle kwartbeweging nefast voor de stemvoering als hij in buitenstemmen voorkomt, maar des te toegankelijker en vloeiender als hij in de middenstemmen ligt. Dit ter illustratie om voor dit soort verdelingen te kiezen.

Praktisch gezien, is dit het soort muziek die de spelers ‘onthandt’; net als in Andriessens 'Symfonie' dient de linkerhand van de speler enkel en alleen om het instrument te ondersteunen. Dit zal voor de klassiek getrainde speler aanvankelijk vreemd aandoen, maar het kŕn perfekt. Wat betreft het materiaal; van intoneren is niet langer sprake, want je moet het doen met de noten die voorhanden zijn. Als ik dit toonsysteem aanwend als een liggenblijvend akkoord, of als een demonstratie van toonstapelingen, is de muzikale lol er gauw af. Zo wordt het een louter demonstratieve stijloefening die ik een halve minuut geef vooraleer die gaat vervelen. Ritmische gedifferentieerdheid en hoketus (de techniek om een beperkte groep noten te verdelen over uiteenliggende klankbronnen en de beweging via asinkrone aksenten duidelijk te maken) zijn mogelijke oplossingen om de retoriek van dit soort stukken te handhaven. In Engeland bestaan, ter illustratie, kleine ensembles van klokkenluiders, een beetje een menselijk ekwivalent van een carillon. Elk van de spelers houdt een tot twee klokken in de hand en zo staan zij in rij gerangschikt van laag naar hoog. Hun techniek heet change ringing: elke speler speelt op gezette tijden zijn noot en als elkeen zijn partij nauwkeurig speelt, ontstaat een volgbare tekstuur. Fijnere verdelingen en liefst grotere strijkersgroepen kunnen volgens mij fantastische resultaten opleveren, mits er voldoende toewijding, tijd en geld voor overblijft.

Volgende maand sluit ik dit (nogal omvangrijke) verstemde snaren-hoofdstuk af met een beknopte bespreking van enkele representatieve stukken van Charles Ives, Giacinto Scelsi en Iannis Xenakis.

Sebastian Bradt