inhoud    kalender    koncertberichten    essay    koncertbespreking    BoulevArt    logos trio in Indonesie    kolofon

 

Ensemble Voor Experimentele Muziek

16 februari 2000

 

Onder de naam Ensemble voor Experimentele Muziek traden de studenten van het Conservatorium van Gent op woensdag 16 februari in de Tetraëderzaal op. Ik was heel benieuwd naar de uitvoering van dit projekt, omdat zij dezelfde twijfels kennen die ik ervaar als ik een verslag moet schrijven. Met een aantal aspekten zal ik dus rekening moeten houden, omdat die ongetwijfeld invloed hebben gehad op de interpretatie van de werken. De jonge leeftijd van de uitvoerders is bijvoorbeeld een nieuw gegeven t.o.v. vorige koncerten. Spontaneïteit, enthousiasme, maar ook gebrek aan ervaring kunnen in deze kontext vermeld worden.

Godfried-Willem Raes heeft hieromtrent blijk gegeven van een goede inschatting van de kapaciteiten van zijn studenten. Hij buitte hiernaast ook de mogelijkheden uit die deze grote groep hem verschaft. Zo opteerde hij bv. voor een maximum aan interaktie binnen het orkest, waarbij een zekere vrijheid aan de muzikanten werd toebedeeld. Er werd dus de gelegenheid gegeven om aan improvisatie te doen, zij het expressief, zij het melodisch. In C van Terry Riley illustreert dit koncept bijzonder goed. Dit werk bestaat uit 53 melodische motieven die achtereenvolgens gespeeld worden, alleen is elke muzikant vrij om te bepalen hoe lang hij elk motief speelt en wanneer hij overschakelt naar een volgende. Uiteraard blijven er grenzen bestaan om een rode draad binnen dit systeem te garanderen. Terry Riley vermeldt dat ieder motief tussen 45 sec. en 90 sec. kan worden herhaald. Voor hem is het belangrijk dat de muzikanten naar elkaar luisteren om zodoende tot interakties te komen. Op kleine schaal brengt dit een clustering teweeg, maar op het niveau van het geheel heeft het een konstante wisselwerking tot gevolg. Ze moeten ook naar elkaar luisteren om tot gezamenlijke wendingen te komen, zoals crescendi en diminuendi. Wat ik echter niet had verwacht (toch niet van Godfried), was het tonale karakter van het werk.

Tijdens een van de repetities die ik bijwoonde, vroeg Godfried zelfs zijn studenten lyrischer te spelen: dat is gewoon klassiek, hé mannen. Wat de studenten klaarblijkelijk stoorde, was dat dit klassiek werk letterlijk een massa geluid veroorzaakte, en dit op een manier die zeker niet klassiek zou kunnen genoemd worden. Bij de uiteindelijke opvoering herkende ik in dit eindeloos werk de motieven die binnen elke cluster werden gespeeld.

Ondanks de konstante wisselende dynamiek straalt dit werk een wonderbaarlijke koherentie uit. De sleutel tot dit raadsel ligt in de harmonisering, alles draait namelijk rond de noot do. Het gevoel van een konstante verschuiving is slechts een illusie, want eigenlijk treedt er in heel het stuk geen enkele wenteling op. Ik denk dat dit werk goed aantoont hoe je met één gegeven parameter de kreativiteit van de muzikanten kan stimuleren. Het is misschien interessant om in dit verband na te gaan hoe Godfried-Willem Raes staat t.o.v. het koncept improvisatie. Volgens hem bestaat pure improvisatie nagenoeg niet, omdat er steeds faktoren optreden die je in een bepaalde richting zullen duwen. De manier waarop een instrument wordt aangeleerd bv., is al een konditionering op zich. Elke muzikant ontwikkelt tijdens zijn leerproces een eigenzinnig idioom, zowel op technisch als op muzikaal vlak. Toch ziet Godfried-Willem Raes dit idioom niet als determinerend in een improvisatie omdat het interaktionele tijdens het proces van de improvisatie de muzikant zal aansporen tot het kreëren van een nieuwe. Op dat ogenblik zal dit idioom een veranderlijk karakter krijgen en zal het zijn omgeving aanzetten nieuwe ideeën te genereren. Daarom, en ik citeer Godfried, is vrije improvisatie net als kreatief musiceren noodzakelijkerwijze eigentijdse muziek, omdat ze telkens weer ons zijn in tijd en kultuur een andere gestalte geeft. Ik kan dan ook alleen akkoord gaan met deze gedachte.

Iets verderop (dit is te vinden in Godfried's kursus die op het internet geraadpleegd kan worden verklaart hij dat de vrije improvisatie in de aktuele avant-garde vernieuwend is in de zin dat ze als antipode van het lineaire denken kan beschouwd worden. Improvisatie openbaart namelijk het meest muzikale van de muziek, haar aan het moment gebonden karakter. O.K., maar ik denk dat er van dit lineair denken ook kan afgeweken worden binnen andere stijlen en ik zal ze dan ook even vernieuwend ervaren als de aktuele avant-garde. Zo denk ik dat jazz wel zijn aandeel heeft in de aktuele muziek, zelfs al denkt Godfried dat we de improvisatie binnen de aktuele avant-garde te danken hebben aan de surrealisten en dadaïsten van de jaren '30. Ik denk dat beiden er hun aandeel in hebben, zelfs al bestaat er nu een zogenaamde grens die deze twee muzikale stijlen afbakend. Dat de avant-garde niet wil geassocieerd worden met lichte muziek vindt ik achterdochtig, omdat beide muziekstijlen in eenzelfde periode tot ontplooiing zijn gekomen waarbij beïnvloeding niet uit te sluiten valt.

Maar laten we verder gaan met ons koncert. Volo Solo van Cornelius Cardew is het volgende werk dat uitgevoerd werd en deze bevat wel duidelijk een atonaliteit die haar hedendaagsheid karakteriseert. Het is een virtuoos werk waarbij de spelers zoveel mogelijk noten moeten spelen binnen een begrensd moment. Als men de partituur bekijkt, dan valt het inderdaad op dat groepen noten gescheiden worden door een soort leegte (lees stilte). Wat het stuk zo bijzonder maakt, zou ik niet beter kunnen omschrijven dan Godfried dat deed tijdens de repetities: complexity, daar gaat het over. Komplexiteit die zich voor de studenten althans vertaalde als een bewust strijdig spel. Inderdaad, deze klassiek geschoolde studenten die jarenlang gedrild worden om uiteindelijk tot een perfekt samenspel te komen, moeten dit nu plots verlaten en sterker nog, de tegenpool nemen van de ingeslagen weg. Zij die de komplexiteit van de muziek zo helder dienen te weergeven dat ze haast eenvoudig lijkt, worden nu gekonfronteerd met het hedendaags begrip ervan. Voor sommigen was dit begrip ondoorgrondelijk, chaotisch, voor anderen ronduit lachwekkend. Men zou het werk best kunnen omschrijven als een pendelbeweging tussen een waterval van tonen en een bedreigende stilte. De overgang van de ene toestand naar de andere gebeurt even abrupt als de klokslag die de tijd bevestigt. Het is ook een weergave van twee extremen: chaos en orde.

De verwarring bij de studenten is zo groot dat Godfried er de volgende ironische (voor mij althans) opmerking over maakte: Ja, dat klinkt zo! Het ritme wordt steeds herverdeeld zodat slechts het strukturele de koherentie in stand houdt. Er zit ook iets meer in door de nawerking van één toon (door één instrument gespeeld) die de bedreiging van het volgende al aankondigt. Er wordt veel gelachen binnen het orkest, ik denk dat de grootse gebaren van Godfried (nu als dirigent van de groep) dit gevoel mede hebben aangewakkerd. Na verloop van tijd treden er tussen de sequenties in ook een aantal soli op door steeds verschillende instrumenten gespeeld. De solo van de trompettist heeft mij bijzonder getroffen. Het stuk eindigt gefaseerd in kleine overdonderende sequenties.

Na de pauze werd terug aangevat met Postcard Music van Carl Bergstroem-Nielsen. Het koncept van dit werk ligt eigenlijk al in de titel vervat. Een klein ensemble (basklarinet, zang, 2 gitaren) krijgt als gegeven een aantal tekstjes die de muzikanten muzikaal moeten vertalen. Er wordt wel vermeldt op welke manier ze het moeten uitvoeren, maar de noten dienen ze zelf te bepalen. Met een dergelijk koncept wordt atonaliteit natuurlijk aangewakkerd, maar dan op spontane wijze. De stem heeft hier een bijzondere rol toebedeeld gekregen, omdat ze als enige de mogelijkheid bezat om een direkte aanpassing van de situatie door te voeren. Ze heeft dat trouwens bijzonder goed gedaan.

Het laatste werk Les moutons de Panurge van Frederic Rzewski is weer een stuk voor de ganse groep. Het is een oneindig werk en nochtans bestaat het uit slechts 2 lijnen uitgeschreven muziek. De melodie wordt tot het oneindige uitgerekt doordat ze konstant wordt herhaald en dit op een speciale manier. De muzikanten moeten de eerste noot spelen en die dan herhalen met nu de tweede. Zo wordt het volgende systeem verkregen: 1, 1-2, 1-2-3, 1-2-3-4, enz. Maar daar blijft het niet bij, aan de laatste noot (noot 65, u ziet daar zijn we al een tijdje mee zoet) gekomen, treedt er een omkering op volgens hetzelfde systeem. Het wordt nu: 65, 65-64, 65-64-63, enz.

Tijdens de uitvoering werd met een conga, die een ritme aangeeft, begonnen, waarop de instrumentale sektie (iedereen dus) zich lanceert. Er is weinig nuance in het spel, maar dat wordt ook door de komponist gevraagd. Hij vraagt een duidelijk en luid spel. Er zijn natuurlijk verschuivingen ingebouwd waardoor men een soort draaimolen-effekt verkrijgt. Je draait en er wordt muziek gespeeld, waardoor je een gefragmenteerde melodie hoort die zich steeds verwijderd en terug verschijnt. Het verschil hier is dat de toeschouwers geenszins in beweging zijn (waarschijnlijk wel in hun hoofd) waarbij de muziek zich op een monotone wijze voortbeweegt, een trance a.h.w.. Het werk duurt ook veel langer dan je het in zo'n ronddraaiende attraktie zou kunnen volhouden. Hierdoor ontstaan er zowel bij de toeschouwers als bij de studenten gemoedstoestanden gaande van het lachwekkende tot een absolute radeloosheid. Als dit de intenties van het werk waren, dan was het magistraal goed gelukt. Door dit karakter te bezitten veroorzaken kleine variaties een groot effekt. Zo begint de conga zijn kadens te veranderen naar een onregelmatig ritme. Men heeft op dat ogenblik dan ook het gevoel dat alles onregelmatig wordt. Een ander aspekt is dat men een steeds gefaseerde melodie te horen krijgt die langzamerhand bekend in de oren klinkt, maar toch ondefinieerbaar blijft. Zelfs al koncentreer je je uitermate, dan nog lukt het je niet om te weten wat er nu eigenlijk gespeeld wordt. Dit wordt nog versterkt bij het kulminerende punt van de omkering, want dan draait de melodielijn gewoon om, waardoor de verwarring nog groter wordt.

De aantocht van het einde wordt dan door de ondertussen wanhopige studenten aangekondigd. De saxofoon begint te flippen, de trompet volgt. De trend zet zich voort en weldra ontstaat een bevrijdende kakofonie die al de opgehoopte gevoelens loslaat. Deze psychotische toestand wordt nog eens versterkt door een ratel die boven de hoofden van de toeschouwers wordt geaktiveerd. De studenten staan al spelend op en trappen het gewoon af, maar de muziek laat hen blijkbaar niet los. In deze sfeer van apotheose eindigt het koncert dan ook. Zo zie je maar, een beetje zot zijn is zeker geen nadeel als het op kreativiteit aankomt. Het ergste is dat ik daar, als muzikoloog in spé, nog een verklaring moet voor vinden.

Sebastien Paz Ceroni