inhoud    kalender    koncertberichten    klung, harma en thunder    Indonesie    logos duo naar Japan    kolofon

 

Logos Trio in Indonesie (12)
(wat voorafging) (deel 13)

 

 

Die nacht lig ik ongemakkelijk te woelen op mijn bed. Wat heb ik me weer eens aangetrokken. Een "Horse Trance Dance". Geen flauw benul van wat dat dan wel is. Nu ja, veel tijd om deze reis voor te bereiden, was er niet bij, maar toch. Ik las wel her en der wat ik aan informatie over Java te pakken kon krijgen. Nu, in ieder geval zullen mijn studenten opgetogen zijn, indien ik met én spannende verhalen én een opzwepende opname thuis zal komen. Zou het zoals in Brazilië een stuk gevaarlijker lijken dan verwacht? Ah wat. Tenslotte zijn we deze maal ook met drie: Joachim reist met ons mee. Dat maakt al een persoon meer uit. Plus de chauffeur, die telt toch zeker ook wel. En hij spreekt tenminste Indonesisch, dat is al heel wat. Stilletjes lig ik mezelf in het donker moed in te spreken. Maar het lukt niet zo best. Af en toe, wanneer ik toch even moet ingedommeld zijn, schrik ik plots angstig wakker. Dat platteland op Java, na al die rellen in Jakarta en in de meeste andere steden, is dat wel veilig voor buitenlanders? Komaan, Yogyakarta is de vredelievendheid zelf. Maar je weet toch maar nooit. Daarbij komt nog dat ik helemaal niet weet hoe ik op trancemuziek zal reageren. Stel je voor dat ik uit de bol ga, wat dan. Och kom, het zal allemaal wel niet zo'n vaart lopen zeker.

En kijk, het is waarachtig reeds dageraad. Ik ben toch echt wel heel nieuwsgierig wat er ons nu allemaal te wachten staat. 's Morgens aan de exotische ontbijttafel onder de met draken getooide prieeltjes, bespreken we de situatie in het lang en het breed. Dat wil zeggen, dat we na veel omhaal nog steeds niet verder komen dan de vaststelling, dat inderdaad niemand van ons zich een juist beeld kan vormen van wat we zullen beleven.

Dat het nu maar vlug negen uur is. Ha, daar is onze chauffeur al. Veel uitleg kan hij ons ook al niet geven, want hij spreekt maar heel moeizaam Engels. Gelukkig komt hij in de loop van de dag stap voor stap meer op dreef. We zijn al vlug buiten Yogyakarta. Overal wapperen niet alleen de vele verkiezingsvlaggen, maar uitgerekend vandaag trekken ook de aanhangers van één van de kandidaten naar het stadscentrum. Ze zij heel talrijk en er hangt een gespannen sfeer over de straten en pleinen waar ze door komen.Of beeld ik me dat alleen maar in? Het zien er ruige motorkerels uit, met hun rode vlaggen en halsdoeken. Ik ben nog blij vandaag niet in de stad te zijn, want je weet maar nooit. Een lont in zo'n kruitvat vat vlug vlam. De rode vlaggen zijn dan wel al propaganda voor de enige vrouwelijke kandidaat, maar de zwarte stierenkoppen op de vaandels liegen er ook niet om. Jawel, een vrouw als presidentskandidaat in een Islamitisch land. Maar iedereen is er als de kippen bij, om je uit de doeken te doen dat zij niet schrander en al helemaal niet intelligent is, maar dat ze wel gesteund wordt door een heel verstandige, oude politikus die ze als raadsman dag in dag uit achter zich heeft staan.

De vele vlaggen geven de stad anders wel een feestelijk aanzien. Het zijn lange smalle stroken textiel, in de lengterichting over bamboestokken geschoven. Ze geven de straten een vrolijk vertikaal accent. Eerst dacht ik zelfs dat het gebedsvlaggen waren, zoals je wel eens ziet bij Tibetaanse tempels, maar dat bleek een vergissing. Op Indonesië is het Boeddhisme tenandere helaas uit het straatbeeld verdwenen en gebedsvlaggen zijn er wellicht ook nooit geweest.

Zo stilaan zijn we zo ver van Yogyakarta verwijderd, dat ook de verkiezingspropaganda achterwege gelaten wordt. Alleen bij de toegang tot de dorpjes staan een paar vlaggenmasten ons dapper toe te wuiven. Meestal hebben ze diverse kleuren, wat aangeeft dat aanhangers van verschillende partijen hier naast elkaar wonen. Ik hoop maar dat 'ons' dorp geen blauwe vlaggen telt, want dat schijnen fundamentalistische Islamieten te zijn. Hoewel dat ook wel met een serieus korreltje zout opgenomen zal moeten worden, wanneer "Horse Trance Dance" rituelen nog tot de dagdagelijkse realiteit behoren. Maar -wie weet- misschien niet meer voor lang, eens die bleekblauwtjes het hier voor het zeggen krijgen.

Dan verlaat de auto de hoofdweg en volgen we een hobbelig pad langsheen een waterloop. Nog een paar rode vlaggen boven de rijstvelden. O ja, daar staan inderdaad nog enkele huizen samen. Op de oever van de rivierbedding graast een buffel. Dat is dan ook de eerste en de laatste die we in Indonesië te zien krijgen. De tijd van Max Havelaars Saida en Adinda is lang voorbij. "There our destination", wijst de chauffeur op twee muurtjes links en rechts van een nog smaller zijpad. Ik reik mijn hals in de hoop alvast een glimp op te vangen van wat er te gebeuren staat. Maar mijn nieuwsgierigheid wordt vooralsnog niet getemperd. Een eindje verderop staan de gebruikelijke muurtjes als poten van een onvoltooide triomfboog links en rechts van het pad.

Een paar rode vlaggen -oef, geen bleekblauwe- en verder alleen maar bomen en struikgewas. De chauffeur draait behendig de nauwe doorgang in. Geen levende ziel te bespeuren. Zo direct zal ik merken wat daar de oorzaak van is. Na een paar bochten doemen de eerste huisjes op. Eerst verspreid, dan in steeds dichter wordende slagorde. Kijk daar eens! Wat een massa volk bij het eind van de weg. Iedereen is samengeschoold op één enkele plek. Sommige dorpelingen draaien zich verwonderd om en gapen de naderende auto in verstomming aan. De chauffeur houdt halt in de schaduw, voor zover dat mogelijk is onder het uitdunnende lover. Mensen staren ons verbouwereerd aan. Onze bestuurder, die vanaf nu ook meteen maar onze gids is, fluistert ons toe bij de wagen te blijven. "I go and ask if o.k. we stay."

Lap, daar heb je het al. Waar heb ik dat verhaal al eens eerder gehoord. Natuurlijk vinden ze pottenkijkers niet o.k. Dat was helemaal niet de afspraak. Waarom zijn we hierheen gekomen, indien ze niet eens weten of we wel toegelaten zullen worden. Ik sta me nog mateloos inwendig op te winden, wanneer onze begeleider met een minzame glimlach rond de lippen al terug op ons toe loopt. "No problem. Chief knew we come. Says hello and welcome. Careful for sun. Very hot today." Oh, als het maar de zon is waar we moeten voor uitkijken. Het lijkt me tenandere al de hele tijd behoorlijk heet. De chauffeur wenkt ons hem te volgen, terwijl hij zich een weg baant door het volk. Mensen staan als aan de grond genageld en ik heb er het raden naar, wat hen het meest verbaast: dat wij niet tot hun dorp behoren, dat we duidelijk geen Indonesiërs zijn of dat mijn haar niet hetzelfde kleur heeft als dat van hen. Ik voel me, zoals op koncertreis wel meer gebeurt, ronduit ongemakkelijk onder zoveel starende blikken. Ik verafschuw dat mensen me zo aangapen, wanneer ik niet op het podium sta. Het komt me bedreigend voor. Onwillekeurig verberg ik mijn opnameapparatuur met microfoon nog dieper in mijn tas. Gelukkig is de wand zo'n flienterdun nylonnetje dat de klanken er ongehinderd doorkomen. En wat voor klanken. Een klein arsenaal gongs en bronzen metallofonen die zo uit een aftands gamelanorkest lijken weggelopen, worden oorverdovend versterkt, of zal ik maar liever zeggen vervormd.

Een mannenstem schreeuwt een wellicht niet alleen voor ons onverstaanbaar lied boven de instrumenten uit. Wat een hitsige ritmes, maar wat een kabaal tegelijkertijd. Als je hierdoor in trance raakt, heb je ongetwijfeld de eerstvolgende weken non-stop stekende koppijn.



Ondertussen zijn de starende, maar vriendelijke dorpsbewoners voor ons viertal geweken en is het mijn beurt om met open mond het gebeuren gade te slaan. In een soort boksring omzoomd met dikke tropische bamboestammen -nog groen, zoals ik ze alleen ken vanuit de boekjes over Wayang-spelen- zijn een schare prachtig uitgedoste jongelui uitzinnig aan het dansen.

In de dichtst bij ons gelegen hoek prijkt een tafel vol fruit en prachtige bloemen. Een oudere man met een hoofddoek over het haar geknoopt, blijkt de rol van sjamaan of Dugun te vervullen. Hij houdt de jongeren in bedwang en wanneer één van hen op de tafel toespringt, voedert hij hem, als ware het een dier. De jongens dansen dan ook, steeds meer in trance rakend, met tweedimensionale paarden, vervaardigd uit geschilderd riet en bamboe. Door deze trance worden ze bezeten door de geesten van hun vermeende rijdieren en komen ze bijgevolg voeder in plaats van eten halen. "They are horses now", legt onze gids uit. Ik hou de adem in. Niemand grapt, dit is dodelijke ernst. De ogen van de jongeren rollen wild heen en weer. Gaandeweg gooien ze hun mooie kleding weg. De chauffeur vertelt de inhoud van het ritueel. Het pasgetrouwde koppel mag de eerste week na het huwelijk het dorp niet uit, uit angst voor de boze geesten die jaloers het overgelukkige paar belagen. Tijdens het 13de eeuwse ritueel, dat steevast juist een week na de inzegening van het huwelijk wordt uitgevoerd, onderneemt -volgens de legende- de koning en zijn gevolg een tocht naar Bali, waar zijn geliefde prinses woont. Die tocht is levensgevaarlijk want de koning moet steeds meer naar het oosten trekken, door onherbergzame gebieden, bewoond door allerlei vijandige geesten.

Onderweg verschijnen verschillende kwaadaardige demonen en stellen alles in het werk om de tocht vroegtijdig te laten beëindigen en de koning te doden. Maar de begeleiders van de vorst strijden zo dapper dat ze er uiteindelijk in slagen alle geesten op de vlucht te jagen en de weg voor de koning vrij te maken. "Follow me, we go close", gebiedt onze begeleider. Het is precies of hijzelf aan de gevechten wil gaan deelnemen. Hij waadt doorheen de menigte en baant zich een weg langsheen de drie vrije zijden van de dansring. De vierde zijde wordt ingenomen door het orkest en het toegangspad voor de trancedansers. Wij volgen als begeesterde schapen in zijn kielzog. Onvoorstelbaar hoe hij zich in bochten wringt, tot we uiteindelijk zelfs langsheen de krijsende luidsprekers moeten. Of ik wil of niet, ik moet mijn oren dichtstoppen. Misschien vinden de dorpelingen dit wel een verschrikkelijk verwijt, maar veel keuze heb ik niet. Of ik ben de komende dagen potdoof, of ik sla alle welvoeglijkheidsregels in de wind. Eindelijk zijn we er voorbij en we gaan waarachtig pal tussen de twee loeiende kasten in staan. Hier is het inderdaad wat minder oorverdovend en kunnen we zelfs tot helemaal tegen de bamboeafsluiting raken. Ondertussen worden de jongens door maskers aangevallen. Ze dragen lang wit haar en hebben rode of witte gezichten. Ze worden hoog op de hand boven de hoofden uit gehouden, zodat hun goudkleurige tanden schitteren in het zonlicht.

Het zweet drupt de jongens langs het blote bovenlijf. Ze hebben alle juwelen en overtollige versiering van zich afgeworpen en binden een woedend gevecht aan tegen de maskers. Om één of andere bizarre reden ga ik zo in het gebeuren op, dat ik de maskers als reuzen ervaar en kompleet vergeet dat ze gewoon met de hand in de lucht worden gestoken. Soms delft een jongen het onderspit en wordt hij onherroepelijk door de binnenkracht van het masker aangezogen. Hij spartelt nog hulpeloos en slaat dan met zijn aangezicht tegen de houten holte, om zich vervolgens zijn eigen kameraden te belagen. De Dugun stuurt steeds kwaadaardiger geesten op de jongens af. Het is een bloedstollend gebeuren en verschillende jongelui vallen uitgeput op de grond en moeten worden afgevoerd.

Na het uitzinnige gevecht hebben de overwinnaars een razende honger en een onmetelijke kracht. Met de blote tanden scheuren ze vezels van kokosnoten af en slagen er in die zo open te breken. Sommigen willen de vruchten woest in het rond gooien. Dan komt de sjamaan ijlings tussenbeide. Nu hebben een aantal jongelui ons in de gaten gekregen en soms maakt er eentje van hen aanstalten om over de omheining te klauteren. Ik vertrouw de situatie niet meer zo erg. Een vervaarlijk met de ogen rollende 'paardenjongen' grijpt een dikke kokos beet en op een haartje na kan de Dugun verhinderen dat het projektiel onze richting uitvliegt. Net wanneer ik op het punt sta mijn metgezellen mee te sleuren en een iets veiliger onderkomen tussen de menigte te zoeken, stolt het bloed me in de aderen. Daar is de paardenjongen warempel over de omheining gesprongen en staat nu met rollende ogen ons aan te briesen. De sjamaan is er als de kippen bij en doet ons teken dat hij de situatie onder kontrole heeft. Ik voel mijn knieën knikken. Natuurlijk komt hij op mij toe en ik sta als aan de grond genageld. Hij grijpt mijn hand beet en voor ik besef wat er gebeurt, duwt hij mijn vingers tegen zijn voorhoofd. Bij Joachim en Godfried herhaalt hij een identiek gebaar en keert dan terug in de boksring. Ik sta nog naar lucht te happen, wanneer onze gids verklaart dat hij alleen maar even wou kennismaken.

Het derde deel van het ritueel, waarbij de jongens door de trance de pijngrens blijkbaar overschrijden en zichzelf fysisch kunnen kwetsen en over vuur kunnen lopen, zonder het ook maar te voelen, hoeft voor mij niet meer. Ik ben wat blij rustig tussen de dorpshuisjes te kunnen rondkuieren, met in de verte slechts het aanhoudende kabaal dat zonder geluidsversterking prachtige trancemuziek zou kunnen zijn.

(deel 13)
M.D.