Alois Hába (Geb. Vizovice (Moravië) 21 juni 1893 - Praag, 18 november 1973) behoort samen met Leos Janácek en Bohuslav Martinu tot de meest kenmerkende figuren in de eerste helft van de 20ste - eeuwse Tsjechische muziek. Hij is specifiek bekend geraakt als een van de grote pioniers inzake mikrotonikale muziek en wordt vaak in een adem genoemd met zijn Russische evenknie, Ivan Wyschnegradsky.
Mikrotonen heeft Hába feitelijk met de paplepel meegekregen, want zijn moeder, Teresia Trckova, was zangeres die hem volksliederen uit de streek bijbracht, liederen waarbinnen de intervallen soms afweken van het halvetoonssysteem. Deze volksliederen werden zijn eerste belangrijke muzikale invloed; hij bouwde er een heus archief mee op en analyseerde hun toonsoorten in het hoofdstuk "Toonschalen en Volksliederen uit het distrikt Slovacko" in zijn boek 'Neue Harmonielehre'.
Hába vond in deze volksmuziek de eerste stimulans voor het maken van een modaal mikrotonaal systeem dat hij in zowel (muziek)teorie als -praktijk wou toepassen. Het temperen op zich (het verdelen van een gegeven interval, meestal een oktaaf, in gelijke delen) was dus van meet af aan iets wat hem enorm boeide. Hij studeerde kompositie in Berlijn (bij Franz Schreker) en later in Wenen, waar hij als editor werkte en partituren van Schönberg en Janácek nakeek voor Universal Edition. Omstreeks die tijd raakte hij in de ban van Arnold Schönbergs "Harmonielehre" en Ferrucio Busoni's "Entwurf Einer Neuen Ästhetik der Tonkunst". Zowel Hába als Schönberg beschouwden de kleine sekunde, grote septiem en andere dissonanten als gelijkwaardig aan de konsonante terts, sekst, enz. Zijn interesse in mikro - en kwarttonen werd nog meer gevoed na het lezen van een krantenbericht uit 1917, waarin de fysici Willi Möllendorf, Jörg Maeger en Richard Stein hun wetenschappelijke bevindingen over de manipulaties van snaarlengtes en luchtkolommen uiteenzetten. Sedertdien ging Hába hoe langer hoe meer zelf eksperimenteren met snaarstemmingen en zijn eksperimenten struktureel aanwenden in zijn stukken.
Hába's eerste kompositie in het kwarttoonssysteem is zijn Tweede Strijkkwartet. Het stuk werd in minder dan twee weken geschreven in het voorjaar van 1920, en hanteert nog geen Tartini - notatie; een '+' boven de noot duidt op een kwarttoon hoger, een '-' een kwarttoon lager. Hoewel zijn toenmalige kompositieleraar Franz Schreker allesbehalve opgezet was met Hába's drang naar mikrotonale eksperimenten, ging het Tweede Strijkkwartet toch in premiere in de Berliner Musikhochschule, op 28 november 1922. Uitvoerders waren het Havemann-Kwartet, en tegen ieders verwachtingen in kende het stuk veel sukses. Hába stichtte en leidde nadien een afdeling van mikrotonale muziek in het Praags Konservatorium van 1924 tot 1951. Ook liet hij op eigen initiatief nieuwe instrumenten bouwen zoals een kwarttoonspiano (in 1924), een eenzesdetoonsharmonium (1936), een kwarttoonsklarinet (1924) en -trompet (1931), en tenslotte een kwarttoonsgitaar in 1943 waar hij verscheidene suites en een zangcyclus voor schreef.
Anno 1930 schreef hij zijn op heden bekendste werk, nl. de volwaardige kwarttoonsopera 'Matka' (ook wel 'Matra' of 'De Moeder' genaamd). Onderwerp is het plattelandsleven van de Moravische boerenbevolking met alle provincialistische dramatiek en erotiek vandien. Echt goed doorgedrongen is de muziek van Hába duidelijk niet, althans niet buiten de grenzen van zijn inmiddels gesplitste vaderland. Redenen daarvoor zijn de wel erg strakke teoretische onderbouw en de vaak langdradige atematiek die van ieder stuk eigenlijk een demonstratiestuk maken.
Naar het einde van zijn leven toe, vertoefde Hába relatief veel in Nederland, vanwege zijn kontakten met het onderzoekscentrum Stichting Huyghens-Fokker, een soort Dutch School geleid door fysikus Adriaan Daniël Fokker (die Hába ontmoet had op het UNESCO-congres in Parijs in 1958) en komponist Henk Badings. Hun gezamenlijk onderzoek spitste zich in die tijd meer en meer toe op genuanceerder onderverdelingen van het oktaaf, zoals de eenvijfde- en eenzesdetoonschaal en de 31-toonsstemming.
Hába heeft zijn onderzoeksrezultaten en alternatieve stemmingen altijd zeer nauwkeurig gedokumenteerd. Of men nu voor of tegen zijn muziek is, men moet toegeven dat de muziekteoretische onderbouw die hij voorzag om zijn werk mee te illustreren, altijd klopt. Hij geloofde volkomen in de ekspressieve mogelijkheden van mikrotonen en schreef dan ook verscheidene traktaten over mikrotonaliteit om zijn systemen mee te promoten, waarvan het meest bekende zijn "Neue Harmonielehre in chromatischen, sechstel-, drittel-, viertel- und zwölfteltonsystem" is.
IVAN WYSCHNEGRADSKY
Ivan Wyschnegradsky (1893-1979) werd geboren in Sint-Petersburg en volgde lessen harmonie, kompositie en orkestratie bij Nicholas Sokolov aan het konservatorium van zijn geboortestad tussen 1911 en 1915. Al spoedig kwam hij tot de slotsom dat het westerse kromatische systeem de mogelijke muzikale toonruimte maar voor een zeer beperkt deel invulde en dat een meer gedetailleerde invulling van die toonruimte voor hem een eerste muzikale behoefte was. Omdat hij een werkelijk kontinue invulling van het toonhoogte-domein onbereikbaar achtte, koos hij voor het praktische kompromis van de kwarttoonstemming: enerzijds nog verenigbaar met het traditionele systeem, anderzijds een orde nauwkeuriger en verfijnder dan dat traditionele systeem.
Zijn eerste werken in het kwarttoonssysteem, 'Quatre Fragments' en 'L'Évangile Rouge', waren rekomposities van werken die eerst in het twaalftonige systeem geschreven waren. In 1920 emigreerde hij naar Parijs en de daaropvolgende jaren bezocht hij verscheidene keren Duitsland om er Richard Stein, Jörg Maeger en Willi Möllendorf te ontmoeten, dezelfde onderzoekers die indertijd voor Hába het wetenschappelijke pad effenden. In 1928 deed Wyschnegradsky de firma Förster onder supervizie van Hába een kwarttoonspiano bouwen. Het instrument bezat drie klavieren: de laagste en de hoogste volgens de normale kromatische toonhoogtes gestemd, de middelste een kwarttoon verstemd. In 1929 koopt hij zich zijn eerste eigen exemplaar aan. Ondanks de beschikbaarheid van de kwarttoonspiano bleef hij echter al zijn pianowerken in het kwarttoonssysteem schrijven voor een uitvoering op twee piano's, een keuze vermoedelijk ingegeven door de ruimere uitvoeringsmogelijkheden die hierdoor ontstaan.
In 1932 publiceert hij zijn "Manuel d'Harmonie ŕ Quarts de Ton", tot op heden een zeer toonaangevend en transparant naslagwerkje omtrent kwarttoonsharmonie. Hij ook had plannen voor een jaarlijks terugkerend kwarttoon-muziekfestival, maar die werden door de Tweede Wereldoorlog, ziekte en verblijf in een sanatorium doorkruist. In de rest van zijn leven schrijft hij enkele tientallen werken in het 1/4- en 1/6-toonssysteem, voor orkest, voor strijkkwartet, en incidenteel voor andere bezettingen.
Wyschnegradsky was een van belangrijkste pioniers van de kwarttoonsmuziek en heeft als komponist en teoretikus een omvangrijk oeuvre achtergelaten. Hij baseerde zijn keuze voor het komponeren met mikrotonen op zijn filosofisch ideaal van de pansonoriteit. Met dit begrip bedoelt hij een totaalklank, de klank van een oneindig aantal tonen die tegelijkertijd klinken in een oneindige klankruimte. Om praktische redenen koos Wyschnegradsky voor het 24-toonssysteem, hoewel hij in een later stadium van zijn leven en werken ook fijnere onderverdelingen gaat gebruiken, zoals de 31-toonsstemming. Een uitgeschreven benadering van Wyschnegradsky's mikrotonaal denken valt, voor de geďnteresseerden, na te lezen in zijn Manuel d' harmonie ŕ quarts de ton, Parijs 1932. Binnen dit systeem kan het ideaal van de pansonoriteit volgens Wyschnegradsky worden benaderd door klusters, gelijktijdig klinkende tonen met een maximale dichtheid: het gelijktijdig klinken van opeenvolgende kwarttonen. Bij twee verschillende piano's, onderling een kwarttoon verschillend gestemd wordt een kwarttooncluster gerealiseerd door per piano een semitooncluster te spelen die onderling op een kwarttoon afstand staan. Deze komposities zijn een voorbeeld van wat Wyschnegradsky 'pantonaliteit' noemt: klanken of tonen worden niet in verband gebracht met een tooncentrum, maar worden gerelateerd aan een bepaalde 'dichtheid' en een bepaald 'volume' via de besproken technieken. Een benadering van het 'pansonore' ideaal dus.
Let op de sterke harmonisch gedachte onderbouw van zijn muziek; voor Wyschnegradsky zijn de kwarttonen meer dan versieringen of omspelingen van de kromatische stemming, dan wel een rechtstreekse uitbreiding van de affecten die je met sterk kromatisch gekleurde muziek kan oproepen; ultra-kromatiek, zoals de meester het zelf noemt. Dit, in kontrast tot zijn kollega - komponist, tijdgenoot en zielsverwant Alois Hába, die de kwarttonen als een benadering van traditionele (Tsjechische) volkszang hanteerde. Met dissonante samenklanken, overmatig vergrote en verkleinde akkoordfunkties, en uitgesponnen, soms zelfs gestische melodieën die zich binnen een sterk verwijde tonaliteit voortbewegen, is hier in wezen een vorm van zuivere postromantiek aan het woord.
*Referentie: "String Quartet Nr.2" en "Composition Pour Quator A Cordes". CD: Edition Block, Berlin, CD - EB 201.