Thomas Beimel: Engelenzang Koncertverslag 27 januari 2000
Het optreden van vanavond schijnt weer niets gemeen te hebben met voorgaande concerten. Thomas Beimel brengt ons zijn visie van hedendaagse muziek toegepast op de Roemeense traditionele muziek. Het lijken me twee moeilijk verenigbare stijlen, omdat het karakter en gewicht van beiden elke invloed van de hand wijzen. M.a.w. ik verwacht helemaal geen fusion-world music en inderdaad, mijn eerste indruk van Din Cimpoiu (van Violeta Dinescu) is een gefragmenteerd werk dat een slingerbeweging vertoont tussen de roots en het progressieve. Dat gevoel voor incoherentie verdwijnt al snel, want de intensiteit die deze muziek uitstraalt zou uit een dergelijke tekortkoming niet kunnen ontstaan. Ik merk op dat deze fragmenten niet moeten geassocieerd worden op basis van hun overeenkomsten. De harmonie is grotendeels waar te nemen op het niveau van het geheel. De sequensen zijn hier niet meer aanwezig, wel de furie van de Slavische muziek en de bewuste onvoorspelbaarheid van de hedendaagse muziek. Deze twee aspecten versmelten zich a.h.w. in een symbiose, zonder dat elk onderdeel zich van haar eigenheid moet ontdoen.
In de twee volgende Roemeense volksliederen ontmoet ik uiteraard kenmerken die in het voorgaande al aanwezig waren. Dit komt vooral tot uiting in de harmonie. Anderzijds wordt het begrip van eenheid en structuur helemaal anders opgevat. Thomas Beimel lichtte ons al in over de vrije ritmiek die hier wordt gehanteerd. De afwezigheid van de maatstreep vertaalt zich in een schijnbaar ritme. Het samenbindend element dat tevens het typisch karakter van een volkslied aangeeft, ligt in het rustgevend, doch verhalend principe. Het lied klinkt inderdaad als een Roemeens sprookje waarin de natuur, het leed en de meedogenloze vergankelijkheid van mensen en dingen aan bod komt. Elke muzikale zin eindigt steeds in mineur en ik ervaar dit melancholisch, soms ook nostalgisch accentje als typisch Slavisch. De verwantschap met de Vlaams volkse bitterheid is groot, maar mijn inziens zijn de Roemenen daarin iets poëtischer.
Dincolo de vise (aan de andere kant van de dromen) van Ulpiu Vlad is een werk dat zijn naam niet gestolen heeft. Het begint met een knarsende toon (bij de kam gespeeld), alsof een eeuwenoude deur zich opent en toegang verleent tot een andere wereld, wellicht die van ons denkbeeldig bestaan. De twee seconden stilte geven ons de tijd om dit leeg universum te aanschouwen, voordat het knarsend geluid hervat wordt. Niettemin bezit dat gekerm nu een ander karakter dat eerder aanleunt bij de leegte, de kilheid en de chaos van een loeiende wind. Even later wordt de rust herhaald, maar even snel komt het geruis terug op. Het tracht iets te bereiken en intensifieert zich naarmate de tijd verstrijkt. Deze evolutie leidt naar een bescheiden, doch duidelijk waarneembare aanwezigheid. Deze eerste zuivere toon roept het beeld van het materiele op. Pas nu luidt de vraag: "Is dit de andere kant van de dromen?" Het stuk zelf schijnt te twijfelen en dreigt terug te vallen in een onpersoonlijke impressie. Toch stuwt een kracht de melodie naar stabiliteit en steeds meer heldere tonen verschijnen in deze wildernis. Deze tonen komen weliswaar op zonder enig onderling verband. Plots duikt een vertwijfeld maar wel degelijk intens akkoord op, het aardse en het materiele lijken me nu onvermijdelijk. De strijd is zeker niet gewonnen en het onzekere heeft een tweespalt gecreëerd waarmee de wereld onverbiddelijk rekening zal moeten houden. Om dit effect te versterken ontstemt de uitvoerder zijn alt terwijl hij de snaren blijft aanstrijken. Misschien tracht hij hiermee ook de beperkingen van het instrument te doorbreken en aldus te wijzen op zijn drang naar grotere bewegingsvrijheid. Met een open einde bekent de auteur zijn onmacht om de andere kant van de dromen beter te definiëren, iets wat overigens niemand hem kwalijk zal nemen.
Dat Thomas Beimel hierna weer twee Roemeense volksliederen brengt, is geen toeval. Het alternerend karakter van dan eens hedendaagse muziek, dan weer traditionele liederen lijkt mij een aanzet te zijn tot confrontatie, analyse en bewustwording van een evolutie die binnen een cultuursfeer plaatsvond. Maar waar ligt die eenheid die voldoende ruimte laat om tussen beide een band te scheppen?
Als het belang van het volkslied hier steeds benadrukt wordt, dan is dat, denk ik, omdat deze onlosmakelijke traditie misschien elke ontwikkeling in essentie al bezat. Ergens schuilt in elke Roemeense toondichter deze Oost-Europese esthetiek die hem zijn uniciteit influistert. Tracht hij dit met opzet te mijden, dan zal hij dat op een manier verwezenlijken waartegen hij zich juist verzet. Tracht hij dit anderzijds te complementeren, dan begeeft hij zich op een terrein dat hij onvermijdelijk met zijn hedendaagse integriteit zal moeten delen.
Dit diepgeworteld gegeven verschaft de toehoorder een fundament dat hem in staat stelt het hedendaagse element te isoleren en dus beter te begrijpen. Als ik dit concept toepas op wat ik hoorde, dan valt het me gemakkelijker zowel eenheid als discrepanties tussen beide te ontdekken. De gemeenschappelijke punten zijn: het negeren van een richtinggevende rode draad, het uiten van een ongeschonden impuls en uiteindelijk de suprematie van de muzikale zin op het gehanteerde ritme.
Thomas Beimel is zich bijzonder bewust van deze band en speelt er gretig op in. Dit komt vooral tot uiting in "Lumina", een improvisatie op een Roemeens klaaglied. Volgens een legende dient de geest van de overledene, die nog steeds in het huis ronddwaalt, door de nog levende familieleden geïnitieerd te worden op zijn tijd in het hiernamaals. Om in contact met de geest te treden, moeten vrouwen een repetitief en eentonig lied zingen. Na enkele minuten heeft men inderdaad het gevoel dat de vouwen in trance zijn geraakt. Ik krijg het gevoel dat het antwoord van de geest door de altviool wordt vertolkt. Hij tracht op dezelfde frequentie als de vrouwen te spelen, maar hij is daarvoor te vluchtig. Op het moment dat de stemmen iets verheven, iets hypnotiserend bereiken, vormt de ware klank van de geest zich. Zijn respons was duidelijk en de stemmen zwijgen omdat de geest nu weet dat zijn familie hem aanhoort.
Het woord is nu aan hem en er weergalmt een trage, donkere, maar tevens standvastige stem. De monoloog is totaal onder invloed van impulsen, maar daarom niet minder trefzeker. Langzaam ebt zijn relaas weg en vervloeit het in de stilte van het einde.
"Metabizantinirikon" voor altviool en tape is een heel bijzonder werk. Octavian Nemescu behoorde tot een generatie die trachtte het rituele van al onze handelingen terug te vinden. In dit werk komt dit aspect voor op verschillende niveaus, namelijk de natuur, de cultuur en de transcultuur. Om tevens een vrij uniform beeld van cultuur te bekomen, vermengt de toondichter er drie die evenwel als fragmenten hun karakteristieken behouden: de Afrikaanse (ritmisch en speels), de Japanse (geordend en streng) en de Byzantijnse (mystiek en ingetogen). Een vat vol tegenstellingen dat juist de basis levert voor spanning. Wat brengt ons die spanning? Zal ze ontvlammen in een eenheid die het rituele vertegenwoordigt van zowel natuur, cultuur als transcultuur?
De spanning die de altviool vanaf het begin produceert is in ieder geval even aantrekkelijk als benauwend, ze is eigenlijk heel aards. Ik beeld me ze in als de contractie en ontspanning van een hartspier waarbij beweging de enige verbintenis is tussen deze twee tegenstellingen. In vergelijking met de drie niveaus is dynamiek namelijk het enige wat hen voorstuwt en dwingt een andere positie in te nemen.
Aan de andere kant heb je de tape die een transcendentale sfeer opwekt die rust, mystiek en het bovenaardse uitstraalt. Het wordt dus ook altviool versus tape.
Het uiteindelijke effect is dat van een ingetogen geagiteerde sfeer, die zoals men kon verwachten, een uitlaatklep zoekt voor deze spanning. Vreemd genoeg biedt de tape dit aan met een verandering in zijn transcendentale sfeer. Het groeit, maar een plotse onderbreking laat de altviool aan zijn lot over. Deze pikt de draad op en drijft de spanning op bovenaardse(!) wijze ten top. Op dat ogenblik verschijnt een opwellende ruis die de muziek definitief zal ontvoeren en het geheel omsluieren. Het is me nog steeds een raadsel hoe de aardse spanning van de alt in dat ultiem moment een verheven natuur verkreeg. Door middel van een haast ritueel spel werd een grens overschreden die plots het tegenovergestelde extreem punt onthulde. Vergelijk het met de grens tussen liefde en haat, een grens die soms zo gemakkelijk wordt overbrugd. Beide lijken zo verschillend te zijn, maar in wezen bevatten ze evenveel gelijkenissen.
Het concert eindigt met twee Roemeense hymnen. Het is een plechtige voetnoot die de bewogenheid van vanavond tracht te relativeren. Misschien wil ze slechts eens te meer de diversiteit van deze rijke traditie aantonen. Ze leerde me in ieder geval de hedendaagse muziek zien als een even soepel en open genre als welk ander ook.
Sebastien Paz Ceroni
|