MUZIEK uit INDIA

 

Bij de bespreking van de Indische muziek, dient men een eerste belangrijk onderscheid te maken tussen:

- de NOORD-INDISCHE of HINDOESTAN muziek

- de ZUID-INDISCHE of KARNATISCHE muziek

De Noordindische muziek werd sterk beinvloed door de Perzische en is zodoende meer geëlaboreerd, dan de Zuid- Indische. De klemtoon in het noorden is hierdoor eveneens meer op de virtuositeit van de uitvoerder komen te liggen, terwijl de Zuidindische muziek zuiver bleef.  In Noord-India ontwikkelde zich een Islamitisch-Indische kunst, in Zuid- India een zuivere Hindoe-kunst.

 

Een tweede belangrijk onderscheid is dit tussen enerzijds de volksmuziek en anderzijds de hofmuziek. Sinds de verdwijning van de Radja's (in 1947), die de hofmusici in dienst hadden, is de opleiding van traditionele musici nu meestal minder intensief en ontstond eveneens de koncertvorm, die vroeger onbekend was in India. Hierdoor is er een zekere vervlakking ontstaan. Nu zijn er wel conservatoria, maar nog altijd is er in India meer appreciatie voor musici die bij een bekende ‘meester’ hebben gestudeerd.

De oudste bronnen van de Indische muziek gaan terug tot een legendarische schrijver (2de eeuw vr.K.-2de eeuw n.Kr.), nl. Bharata (waarschijnlijk ging het niet om een individu, maar om een schrijversgroep die o.a. de NATYA SASTRA op zijn naam heeft).

De naam wordt als volgt ontleed:  BHA-RA-TA:

- BHA-va = bhava of emotie uitgedrukt in de raga: iedere raga is gebonden aan een welbepaald tijdstip en drukt een bepaalde emotie uit. Ook bepaalde intervallen roepen een bepaalde emotie of stemming op.


Enkele voorbeelden:

- vergrote kwart: verwachting (bv. bij zonsopgang)

- reine kwart: vrede

- reine kwint: voldoening

 

- RA-ga  = De raga vormt de basis van de Indische melodie en kan omschreven  worden als een opeenvolging van INTERVALLEN (niet van noten, zoals bij onze modi). De raga's zijn vastgelegd bij traditie en binnen eenenkele raga kunnen  de intervallen een afwisselend stijgende en dalende lijn volgen. Ieder interval drukt een bepaalde Bhava (emotie) uit 

 

- TA-la    = de ritmische struktuur: een kombinatie van ritme en metrum.
Iedere raga heeft een overeenkomstige tala, opgeboud uit een cyclus met een welbepaald aantal teleenheden. De ritmische cyclus wordt verdeeld in zware en lichte accenten (zarb). Iedere teleenheid komt overeen met een bepaalde aanslagwijze op de trom (thekas).

 

                        De oudste Europese studies van de Indische muziek dateren van het eind van de 18de eeuw en zijn van Engelse hand: 1784, William Jones.

 

ENKELE INDISCHE MUZIEKINSTRUMENTEN:

-----------------------------------------------------------------

 

India kent tal van muziekinstrumenten. We beperken ons hier tot enkele van de meest voorkomende:

 

a) snaarinstrumenten:

   -getokkeld: sitar, tampura, sarod, bin en Karnatische vina

   -gestreken: dilruba, sarangi en sarinda

 

b) blaasinstrument:

   -de shenaj of Indische hobo

 

c) slaginstrumenten:

    -de tabla (bestaande uit 2 trommen: tabla  en baya)

    -de mrdanga

 

 

 

DE SITAR:

 

De klankkast heeft de vorm van een halve grote kalebas. De sitar is gemaakt uit teakhout.   De hals van het instrument is lang en breed en draagt    verplaatsbare fretten. Aan het vrije uiteinde van de hals zit soms een tweede kalebas, die eerder dekoratief is, dan nog als resonator dienst te doen. De tweede kalebas is wel funktioneel in de zin dat de hals erdoor verhinderd wordt tegen de grond te stoten, wanneer het instrument wordt neergelegd. Deze kalebas verwijst eveneens naar de oude, oorspronkelijke vina-vorm (nog aanwezig in de huidige bin - zie verder), waarvan de sitar de meest aktuele ontwikkeling zou zijn.

Vier snaren  worden gebruikt om de melodielijn te spelen, terwijl drie andere snaren voorbehouden zijn voor de bourdon en eventueel voorritmische accenten. Deze snaren worden getokkeld met een metalen plectrum. Onder de getokkelde snaren liggen in de uitgeholde hals, onder de gebogen fretten een    dertien- tot twintigtal snaren die meetrillen, doch niet rechtstreeks bespeeld kunnen worden: men noemt ze de aliquodsnaren (resonantie- of sympathische snaren).

De sitar is momenteel een zeer populair instrument in Noord- India. De huidige vorm van het instrument gaat terug tot de 17de eeuw.

 

 

DE TAMPURA:

 

Dit instrument, dat qua vorm enigszins lijkt op de sitar, heeft eveneens een hemisfere klankkast, doch slechts vier metalen snaren, waarop men enkel bij wijze van bourdon de tonika (VADI) en de vijfde noot (SAMVADI) van de modus speelt. De snaren worden steeds als open snaren getokkeld en bijgevolg zijn er vanzelfsprekend geen fretten op het instrument.   

 

SAROD:

 

Tokkelinstrument uit Noord-India. De klankkast is overtrokken met een membraan. De sarod telt zes snaren en 11 of 12 aliquodsnaren.

 

 

VINA:

 

Algemene verzamelnaam voor cithers en luiten. In de oudste tijden werd de term gebruikt voor een soort aangestreken harp, zoals voorkwam  in het Oude Nabije Oosten.

Vandaag gebruikt men de naam vooral ter aanduiding van het zuidelijke langhals luittype, gekend als:

 

DE KARNATISCHE VINA:

 

Dit instrument kan beschouwd worden als de zuidelijke tegenhanger van de sitar.  Indien één van de kalebassen vergroeid is met de hals en het instrument zodoende tot het luittype behoort, spreekt men van een Zuidindische vina.

Indien de hals van het instrument rust op twee grote volledige kalebassen, bevestigd aan ieder uiteinde van die hals, spreekt men van een BIN of BIN SITAR. In deze gevallen hebben we te doen met Noordindische citherachtige instrumenten.

Al deze instrumenten hebben melodie- bourdon- en aliquodsnaren, evenals fretten.

 

DE DILRUBA:

 

Een volks strijkinstrument met fretten en aliquodsnaren. De houten klankkast is net zoals bij de sarangi overtrokken met een vel waarop de kam rust. De hals van de dilruba is langer dan deze van de sarangi. Het instrument heeft 4 snaren, die aangestreken worden en een 17-tal resonantiesnaren.

 

DE SARANGI:

 

Een fretloos strijkinstrument, gekenmerkt door een houten, bovenaan in het midden sterk verjongende klankkast, overtrokken met een membraan. De sarangi telt drie tot vier darmsnaren en 11 tot 14 resonantiesnaren.

 

DE SARINDA:

 

Eveneens een fretloos strijkinstrument, dat vooral in Afghanistan wordt gebruikt. Alleen de onderste helft van de diep ingesneden houten klankkast is overspannen met een vel, waarop de kam rust. De bovenste helft van de klankkast is open. De sarinda telt slechts drie melodiesnaren en geen aliquodsnaren. Het instrument wordt meestal door straatmuzikanten gespeeld en behoort zodoende, net als de dilruba tot de katerogie volksinstrumenten.

 

 

 

DE SHENAJ (SANAYI):

 

Noordindische hobo met konische boring. Vervaardigd uit hout en soms afgewerkt met metalen ringen. Tussen het riet en het lichaam van het instrument bevindt zich een brede platte metalen schijf (de mondplaat) om de lippen tegenaan te drukken en zodoende de blaaskracht te verhogen, zonder dat de lippen het riet moeten omklemmen. De shenaj telt zeven vingergaten en heeft een lengte van ca. 33cm.

 

 

                       DE TABLA:

 

Dit zeer populaire Noordindische instrument, dat de sitar begeleidt, bestaat in feite uit twee vertikale trommen, elk met 1 vel.

 

De eigenlijke tablatrom is uit hout vervaardigd en wordt met de rechterhand bespeeld. Dit instrument is gestemd op de tonika van de raga.

 

De tweede trommel, de BAYA of BANYA heeft een metalen klankkast en wordt met de linkerhand bespeeld. Het vel is een samengesteld membraan bestaande uit verschillende lagen huid. Hierdoor kan de Baya zeer diverse klanken produceren. Iedere slag op het instrument wordt aangeduid door een mnemotechnische lettergreep. Op die manier kan de speler "zeggen" welke kompositie hij zal spelen en kan de muziek als het ware exact genoteerd worden.

 

De vellen van tabla en baya dragen - net zoals de beide membranen van de hierna besproken mrdanga - een donkere stemmingscirkel.

 

 

DE MRDANGA, (MRIDANGA):

 

Een houten tonvormige trommel met twee stembare membranen. Dit typisch Zuidindisch instrument, dat ofwel solo ofwel ter begeleiding van de Karnatische vina wordt gebruikt, wordt op de schoot gelegd en met de vingers en handpalmen van beide handen bespeeld. De beide membranen hebben een donkerkleurige stemmingscirkel, gemaakt van een pasta van gekookte rijst, bloed en diverse poeders. De cirkel van het linker vel wordt na iedere muziekuitvoering verwijderd en voor de volgende uitvoering vervangen door een nieuwe ring, om op die manier de juiste stemming te verkrijgen.

 

De overlevering vertelt dat de tabla en de baya elk uit een helft van een in tweeën gesneden mrdanga zouden zijn ontstaan, omdat de stemmingscirkel van de baya, die met de linkerhand wordt bespeeld, inderdaad ook vervangen kan worden, terwijl dit niet het geval is voor de cirkel van de tabla.

De mrdanga kan gezien worden als de zuidelijke tegenhanger van de tabla.

 

 

 

DE BASISPRINCIPES VAN DE INDISCHE MUZIEK:

-----------------------------------------------------------------------

 

 

De studie van de Indische muziek gaat enerzijds terug op de Vedische geschriften, gebaseerd op de oude literatuur der Upanishaden. Deze religieuze verzen werden gezongen gereciteerd en de oudste verzameling hymnen ervan, de Rig Veda, zouden volgens sommigen teruggaan tot het tweede millennium  voor Kristus (volgens andere bronnen 8e eeuw v.K.). Hier stond het begrip "NADA" centraal, wat vrij kan worden vertaald als klinkende luchttrillingen. Aan deze nada hechtte men grote religieuze betekenis. Het woord kreeg slechts kracht, wanneer het gezongen werd.

 

Anderzijds gaat de Indische muziektheorie terug op het boek NATYA SASTRA, toegekend aan de legendarische schrijver BHARATA (waarschijnlijk geen individu, doch een groep theoretici, die geleefd zouden hebben tussen de 2de eeuw v.K. en de 2de tot zelfs 5de eeuw n.K.)

 

 

 

A. DE NOORDINDISCHE MELODIE:

 

De Indische muziek is trouw gebleven aan de oude principes en kunnen wij plusminus met modale muziek vergelijken. Polyfonie en harmonie, zoals wij die kennen, komt niet voor.

 

De basis van de Noordindische muziek is de RAGA. Deze is gebaseerd op een toonssysteem met een gefixeerde tonika, die voortdurend moet klinken (bourdon), omdat alle andere intervallen er zich tot verhouden en alleen op die manier geidentificeerd kunnen worden. Dit verklaart waarom de bourdon (voortdurend gespeeld door bv. de tampura of door de srutibox - een soort mini-harmonium) van zo'n groot belang is in de Noordindische muziek. Ook de sitar laat deze tonika, door middel van de aliquodsnaren weerklinken. De tabla zelf is eveneens gestemd op deze gefixeerde noot.

 

Het oktaaf wordt theoretisch in 66 ongelijke intervallen, of sruti (kleinst hoorbare toonsafstanden) onderverdeeld. Hiervan worden slechts 22 sruti daadwerkelijk gebruikt. In tegenstelling tot ons toonssysteem, zijn de intervallen niet van gelijke grootte. Ieder interval wordt samengesteld uit een aantal sruti, die bij elkaar worden opgeteld. De Indische toonssystemen worden opgebouwd op een basis van zeven dergelijke intervallen, die zowel in dalende als in stijgende lijn kunnen evolueren. Deze dalende en stijgende lijnen kunnen verschillend zijn van elkaar en zo kan men toonssystemen bekomen met 5, 6, 7, 8 of 9 intervallen. Zij vormen de basis voor de raga's. De zeven intervallen worden aangeduid met de eerste lettergreep van hun Sanskrit naam (SA-RI-GA-MA-PA-DHA-NI). Dit kan men enigszins vergelijken met de namen van onze noten. Het verschil zit hem echter daarin, dat deze namen noch naar noten, noch naar steeds gelijke intervallen verwijzen. De centrale tonika, die de eerste van de modus kan, doch niet hoeft te zijn, wordt de VADI genoemd. De vijfde noot de SAMVADI.

 

Iedere raga is gerelateerd aan verschillende emoties, uitgedrukt door de gekozen intervallen en is tijds- en situatiegebonden. Raga's worden geassocieerd met een specifiek poetische inhoud, met een iconografie en met een welbepaalde godheid.

 

Sommige bronnen vermelden het bestaan van een 16.000 raga's. In realiteit worden er vandaag de dag ongeveer een 300-tal uitgevoerd. Een Indische muzikant voert niet zozeer een bestaande raga uit, doch moet de atmosfeer van een bepaalde raga tijdens de uitvoering opnieuw re-creeren. Hij schept dus telkens nieuwe muziek op basis van de tradionele gegevens. De variatievorm (eerder dan het begrip improvisatie) is kenmerkend voor deze aanpak.

 

 

 

B. HET NOORDINDISCHE RITME:

 

Het ritmische equivalent van de raga is de TALA, een ritmische cyclus met een 3 tot 108 (128) teleenheden. Een tala bevat drie verschillende soorten teleenheden:

 

- SAM    : de eerste teleenheid

- TALI'S : de geaccentuerrde teleenheden

- KHALI'S: de niet-geaccentueerde teleenheden

 

De tablaspeler respecteert de gekozen raga, de zware, lichte en ongeaccentueerde teleenheden en eindigt steeds op de sam.

 

 

 

Voorbeeld van de mnemotechnische notatie van een Tala:

 

TALA TINTAL (16 teleenheden):

 

 

 

DHA            DHIN            DHIN          DHA

1                  2                  3                4

 

DHA            DHIN            DHIN          DHA

5                  6                  7                 8

 

DHA            TIN               TIN            TA

9                 10                 11              12

 

TA               DHIN            DHIN          DHA

13                14                15              16            

                                             

 

 

 

 

 

                       C. DE MUZIKALE OPBOUW:

 

Een Indische kompositie begint steeds met een ALAPA: het gekozen toonssysteem en het karakter van de verschillende intervallen worden geeploreerd. De tonika vormt hier steeds het vertrekpunt. Het ritme is vrij en het tempo meestal zeer langzaam. De tijdsduur is afhankelijk van de gekozen raga en kan vrij door de uitvoerder worden bepaald.

De Alapa kan door diverse andere delen worden opgevolg. Het meest gebruikelijke verloop bij de Noordindische sitarmuziek gaat als volgt:

 

Na de Alapa gaat de sitarspeler over tot de JOR: hier introduceert hij een regelmatig ritmisch patroon, evenals de specifieke melodische wendingen van de raga.

 

ALAPA en JOR worden zonder tablabegeleiding gespeeld.

 

 

Zodra de tablaspeler begint, vangt het derde deel van de kompositie aan: de GAT, waarin de tala wordt geexploreerd. Sitar- en tablaspeler bouwen als het ware een dialoog uit en zorgen ervoor steeds samen te komen op de Sam.

 

Het laatste deel is de JHALA: het ritme versnelt en de melodie komt op de achtergrond, terwijl de tonika en de ritmische accenten meer en meer benadrukt worden.

De kompositie eindigt tenslotte op de tonika of Sa, waarrond het hele werk werd opgebouwd en waarheen alles terugkeert.



Volksmuziek uit Radjasthan  (India):

 

 

Radjasthan, wat betekent “verblijfplaats van de radjas”, ligt in Noordwest India (grenzend aan Pakistan) en is de streek  rond de steden Jaipur en Jodhpur. Het linkerdeel van Radjasthan bestaat uit een groot woestijngebied (de Thar) , ook de Groot Indische Woestijn genoemd. Het rechter- dus oostelijk deel is vruchtbaar gebied. De in Radjasthan levende volksmuzikanten zijn vooral veetelers en nomaden (kamelen zijn hun rijdieren). Radjasthan zou ook het gebied van herkomst van de zigeuners zijn. De rondtrekkende etnieën blijven soms gedurende de moessonperiode tijdelijk ter plaatse om gewassen te telen.

 

Een van deze muzikale etnieën uit Radjasthan, levend in de buurt van Jaipur, is de LANGA. Oorspronkelijk waren zij Hinoeïstisch, doch sinds de 18de eeuw Islamitisch.

Bij dergelijke etnieën heerst een sterke traditie, gekoppeld aan afstamming en familie. Zij voeren hun muziek uit voor groepsleden en treden op bij belangrijke familiale gebeurenissen, rituelen, religieuze ceremonies, enz.

In het verleden waren zij regelmatig te gast bij de Maharadjas die hen rijkelijk betaalden voor hun muzikale diensten. Vandaag – als gevolg van de afschaffing vande Maharadja’s, leven de musici in grote armoede en is het voortbestaan van hun muziek zelfs bedreigd.

Vandaag leven nog een 5.000 -tal aktief musicerende families in Radjasthan.

 

Hun muziek is stilistisch te situeren tussen zgn. klassieke Noordindische muziek en de eenvoudigere plattelandsliederen en dansen. Het raga- en talasysteem wordt slechts in beperkte mate en sterk aangepast overgenomen. Zelf verklaren zij  een oudere muziekvorm te spelen, die de basis heeft verschaft voor de zgn. klassieke muziek.



Radjasthan Langa volksinstrumenten:

Zang staat centraal in de volksmuziek van Radjasthan. Vaak wordt op de muziek ook gedanst.

Vele liederen worden door vrouwen gecomponeerd. De vrouw in Radjasthan wordt geprezen voor haar speciale dichterlijke talenten.

De zang wordt begeleid door:

 

Khartal: (ook karatala of chittika), slaghout, twee in elke hand, bespeeld zoals castagnettes

 

Sindhi sarangi met 28 snaren: strijkinstrument (zie hoger)

 

Keymanche strijkinstrument met halfronde klankkast, overtrokken met vel

 

Morchang of morsing: mondharp

 

Dholak of dubbeltrommel

 

Harmonium ook wel srutibox genoemd

 

 

 

                                                            ----