Dr.Godfried-Willem RAES

Kursus Experimentele Muziek: Boekdeel 4: Organologie & Experimentele Instrumentenbouw

Hogeschool Gent : School of Arts


<Terug naar inhoudstafel kursus>    

4025:

Blokfluit,

Dwarsfluit,

Stoomfluit,

Orgel

Blokfluiten:

De blokfluit behoort tot de klasse der kernspleetfluiten. Meer bepaald tot de rechte fluiten waarbij de kernspleet voor de aanblaasrand is geplaatst. Soms ook wel snavelfluiten genoemd.
(Er zijn ook wel dwarsfluiten mét kernspleet gebouwd (de Dolzflöte en de flute traversiere a bec uit de 17e eeuw), maar populair werden ze toch nooit. In India en Pakistan komen ze tot op vandaag wel nog voor in speelgoedvorm en in de volksmuziek.)
 
Lang niet alle rechte fluiten zijn blokfluiten: heel wat fluiten in andere kulturen zijn recht en worden tegen de rand van het gat aangeblazen, zoals we dat ook met een flesje of op een panfluit kunnen doen. (Nay of Nej, de kuraj, de kaval, de kena, de darvrya, de shakuhachi...)
Een rechte (schuif)fluit werd bij ons geintroduceerd door Vermeulen in Nederland in de jaren zestig van de 20e eeuw, terwijl ook de albisifoon (eigenlijk de oorspronkelijke basfluit) uit 1911 eveneens recht werd gebouwd.
Soms onderscheid men in de organologie hier ook een klasse fluiten waarbij om het aanblazen te vergemakkelijken, de rand van een inkerving werd voorzien (zoals bij de kena uit de Andesmuziek). De term kerffluiten is dan van toepassing.
 
Blokfluiten komen in heel wat kulturen voor, en kennen ook in onze kultuur talloze varianten (de flageolet, de Schwegel, de pipe, de galoubet, ...). In andere kulturen kennen we zo de txistu, de svirba, de duduk, de fluera, de t'ai p'ing, de sarala, de sut...
Noteer overigens dat alle dubbel en tripel-fluiten van het blokfluittype zijn, evenals alle labiaal-pijpen in een orgel.

Types blokfluiten:

Alleen de blokfluiten met * aangeduid kunnen als volkomen gebruikelijk worden beschouwd, en treffen we aan zowel in moderne als in oude stemmingen. (440Hz of 415Hz voor oude stemming meestal).

Hoewel de blokfluiten als transponerende instrumenten kunnen worden beschouwd (ze worden gebouwd in Do of in Fa) , worden zij in de schriftuur nooit als transponerende instrumenten behandeld. Geschreven wordt zoals het hoort te klinken. Alleen oktaaftranspositie komt bijna steeds voor. Zo klinken alle blokfluiten tot en met de sopraanblokfluit een oktaaf hoger dan genoteerd. De alt, tenor en bas worden precies geschreven zoals ze klinken. Een partij voor tenorblokfluit is dan ook op grond van het notenbeeld niet te onderscheiden van een voor de sopraan. Het is bij blokfluitmuziek dan ook volkomen overbodig de stemming van de in de partituur bedoelde blokfluit aan te geven.

De blokfluit is een van meest gestigmatiseerde instrumenten uit het westen: een halve eeuw nationalistisch geinspireerde schoolmuziek heeft het instrument voorwaar geen goed gedaan. Ook het gros van de 20e eeuwse muziek voor blokfluit is daarom van elk muzikaal belang ontdaan. Niettemin hebben spelers zoals Frans Brüggen en Peter Hannan ook binnen de nieuwe muziek ernstig werk geleverd. De blokfluit is immers op zich genomen voor de hedendaagse muziek helemaal niet zo'n oninteressant instrument. Het leent zich goed voor moderne technieken zoals flatterzunge, multiphonics, mikrotonaliteit, glissandi, diverse vormen van vibrato... terwijl professionele spelers door hun training in niet getemperde oude muziek, in staat zijn ook moderne muziek in afwijkende stemmingen korrekt te intoneren. Een stuk in 'just intonation' zal met meer kans van slagen kunnen uitgevoerd worden door blokfluitisten dan door (dwars)fluitisten. Alleen het dynamische bereik van de blokfluit is beduidend beperkter dan dat van direkt aangeblazen fluiten zoals de dwarsfluit en de shakuhachi.

Ook in het hoge register kan vaak de piccolo door de sopraanblokfluit worden vervangen.

Luister ook eens naar het verschil in klankkleur tussen blokfluiten gebouwd naar 18e eeuws model, en de oudere (16e eeuwse - vaak ook ten onrechte 'renaissance-fluiten' genoemd) modellen met een aanzienlijk bredere boring.

Enkele komponisten die 'doenbare' nieuwe muziek voor blokfluit hebben geschreven zijn: Jürg Baur, Luciano Berio, Makoto Shinohara, Erhard Karkoshka en bij ons, Geert Logghe.

Dwarsfluiten:

Dwarsfluiten zijn in heel veel kulturen veel voorkomende instrumenten: Ti, Murali, Kerilong, Zarbasnay, Friska, Frula, ... (vgl. Curt Sachs, Groves dictionary of musical instruments, Tranchefort, 'Les instruments de musique...' enz...) Ze worden gemaakt in de meest diverse materialen waarbij hout (riet) en been wel de meest voorkomende zijn. Metalen fluiten zijn duidelijk een recente vinding.

In Azie worden ze veelal gemaakt uit bamboe. Een heel bijzonder type is de in oorsprong chinese Di fluit (Di-dze, Ti-Tse of Ti-tzu, Ban Ti, Tsiouydi, Yu ti, Tuan Ti, Pang tzo ti, Lungti...) Deze dwarsfluit is immers voorzien van een gat waarover een flinterdun membraan is aangebracht dat tijdens de bespeling fungeert als een mirliton, wat aan het instrument een heel bijzonder nasaal maar dragend timbre verleent. Varianten van deze fluit vinden we in Cambodja, Vietnam, Korea en ook in India (Bansri of bansuri) . We vermelden dit type hier speciaal omdat sedert de laatste decennia dit instrument is opgedoken in de chinese naar westers voorbeeld gevormde orkesten. Daartoe wordt het gebouwd in verschillende getemperde stemmingen (de oorspronkelijke stemming was niet getemperd, pentatonisch). Er wordt nieuwe muziek voor gekomponeerd (concerti). De bouw van dit type dwarsfluit valt beslist binnen het bereik van wie zich eraan wil wagen. Voor het mirliton membraan kan een uieschil, een stukje binnenhuid van een vers ei, of zelfs een niet zuigende papiersoort (gelakt met spanfix bvb.) worden gebruikt.

 

Bij ons in het westen onderscheiden we onder de dwarsfluiten koerant volgende types:

In de oude muziek:

In het symfonisch orkest en in hedendaagse solo-literatuur:

De piccolo wordt steeds een oktaaf te laag genoteerd.

Opmerking: tot in de eerste helft van de 20e eeuw vinden we komponisten die voor de piccolo ook de lage C voorschrijven. Wij menen dat dit zijn oorzaak vindt in het feit dat de konische piccolo zoals die gebruikt werd in de 19e eeuw, en die niet was voorzien van een Boehm-mechanisme, toen nog in gebruik moet zijn geweest. (cfr. Verdi, Mahler). Het moderne instrument is, net zoals de gewone dwarsfluit overigens, akoestisch gezien eigenlijk een D-instrument.

De natuurlijke stemming van de dwarsfluit is inderdaad D: op deze toon is de eigenlijke grondtoonladder gebouwd. De tonen C en Cis zijn er door verlenging van de buis en door toevoeging van kleppen aan toegevoegd.

De altfluit wordt vaak als een transponerend instrument geschreven in orkestmuziek. In kamermuziek of solistische muziek hangt het sterk af van de komponist. Er is wel een tendens om werkelijk klinkende toonhoogtes neer te schrijven. Geef je bedoeling dus duidelijk aan wanneer je het instrument in een stuk wil voorschrijven.

Deze fluit -in C- wordt welhaast uitsluitend in hedendaagse kamermuziek en solistische werken voorgeschreven. (O.a. bij George Crumb). In een symfonische kontekst zou de klank zelfs helemaal niet tot zijn recht kunnen komen. Overigens komt de basfluit slechts zelden voor. Wanneer je het instrument wil voorschrijven, vergewis je dan eerst van de beschikbaarheid ervan bij de speler voor wie je het stuk wil schrijven.

De basfluit is vooral een dankbaar instrument voor klankkleureffekten en multiphonics. Ze spreekt echter veel trager en moeizamer aan dan haar hoger gestemde zussen.

Spelers & Literatuur:

We beperken ons hier uiteraard tot literatuur en spelers die in de sektor van de hedendaagse muziek van groot belang zijn.

Blokfluit

Dwarsfluit:

Studiepartituren:

FERNEYHOUGH, Brian "Cassandra's Dream Song"

SCIARINO, Salvatore

STOCKHAUSEN, Karlheinz


Orgelpijpen

Zoals gezegd in de inleiding (4025) zijn alle labiaalpijpen uit het orgel eigenlijk kernspleetfluiten. Elke pijp brengt slechts een enkele toon voort en de aanblaaslucht wordt zorgvuldig konstant gehouden. De labiaalpijpen staan tegenover de tongwerken, die eigenlijk enkelriet instrumenten zijn. Ook pijpen met doorslaande tongen (zoals in het harmonium) en zelfs met diafragmas ('diaphane' register) zijn ooit toegepast in orgels maar dit slechts in de 19e eeuw en dan nog erg zeldzaam.

Labiaalpijpen in het orgel komen voor onder twee vormen: gedekt (de technische term voor een pijp die gesloten is aan het uiteinde en dus ongeveer een oktaaf lager klinkt dan een overeenkomstige open pijp) en open. Naar materiaal worden ze gemaakt uit hout of metaal. Houten pijpen hebben steeds een vierkante hooguit een beetje rechhoekige, doorsnede.

Naargelang de mensuur van de pijpen en naargelang de vorm, slagen orgelbouwers erin een grote verscheidenheid aan klankkleuren per register te bereiken. Zo worden sommige pijpen licht konisch, konisch-antikonisch, antikonisch gebouwd.

Naarmate de winddruk waarmee de pijpen worden aangeblazen (dat is tussen 60mm waterkolom en 300mm waterkolom voor gangbare orgels) groter wordt moet de afstand tussen kernspleet en labium worden vergroot. Voor een gedekte pijp neemt men als uitgangspunt een opsnijding die een derde bedraagt van de breedte van het labium (of de kernspleet, want die hebben dezelfde maat), terwijl ook het blok iets meer naar achter zal worden geplaatst. Ook snuiten links en rechts van het labium zijn heel gebruikelijk bij gedekte pijpen. Zij bevorderen een eenduidig aanspreken van de grondtoon van de betreffende pijp.

Ook pijpen die op een harmonische worden gestemd en aangeblazen vinden in het pijporgel een toepassing: het register 'flute harmonique', bvb. bestaat uit pijpen die in de kwint (duodeciem) overgeblazen worden.

Als pijpmetaal wordt traditioneel een legering van tin en lood gebruikt. (gangbaar is bvb 60% tin, 40% lood). Dit is eenvoudig bewerkbaar en goed te solderen. Er kleven evenwel nogal wat nadelen aan vast: het is niet vormvast, gaat doorzakken na verloop van jaren, kan slecht tegen verplaatsing en moet regelmatig bijgestemd worden. Met ingang van 1 januari 2007 is het ten andere door de Europese wetgeving verboden, omwille van de giftigheid van het lood. Betere materialen zijn koper of messing en ook verschillende kunststoffen. Uiteraard komt dit voor restauratie en nabouw van historische orgels niet in aanmerking. Door aan de tin/lood legering wat antimoon toe te voegen, kan een grotere stevigheid en vormvastheid bereikt worden. Voor de bouw van ons eigen <Qt> kwarttoonsorgel, gebruikten we een geheel loodvrije legering bestaande uit tin, antimoon en een beetje koper.

Om de prijs te drukken (lood en tin zijn immers dure metalen en ook antimoon is niet bepaald goedkoop) werden ook in oude orgels vooral de wat grotere pijpen uit zink gemaakt. Dit materiaal oxydeert evenwel na verloop van jaren en wordt dan ook als minderwaardig beschouwd.

Orgelbouwers (en spelers) hebben een nogal eigenaardige manier om met toonhoogtes om te springen. In hun terminologie wordt gesproken van registers uitgedrukt in voeten. Zo kennen orgels 32voet, 16voet, 8voet, 4voet, 2voet, 1voet registers en zelfs fractionele maten daarvan.

Wanneer op een orgelklavier de midi noot 36 (de do op het 2e hulplijntje onder de fasleutel van het systeem zoals gebruikt in pianonotatie) wordt gedrukt dan horen we, al naargelang de voetmaat van het getrokken register in werkelijkheid een toon die in een ander oktaaf ligt. Volgende tabel, voor de toets overeenkomend met midi noot 36, moge dit verduidelijken

32 voet 16 voet 8 voet 4 voet 2 voet 1voet
12 24 36 48 60 72

Wanneer een normaal register bestaande uit 56 pijpen, dus als 1-voet register opgegeven wordt dan geeft het de tessituur in midi noten van 72 tot 127. Dat betekent dat een 1 voet register als hoogste noot de midi noot 127 laat klinken! Van alle traditionele instrumenten kan zo'n orgel dan ook bogen op de grootste tessituur.

Wie graag eens een blik wil werpen op de wereld van ogelbouwers en pijpwerk bevelen we aan eens rond te neuzen in de katalogus van de duitse firma August Laukhuff: Hij is op het web beschikbaar op volgend URL: http://www.laukhuff.de

 


Filedate: 970928 last updated: 2013-11-28

Terug naar inhoudstafel kursus: <Index Kursus> Naar homepage dr.Godfried-Willem RAES bibliografie akoestiek