Notas en glossen:

zonder censuur noch selektie geplukt uit de kladblokken van Godfried-Willem Raes.

[origineel in het engels gestelde krabbels zijn onderbracht in notebook.html]


Kunstonderwijs

Bezuinigen in het kunstonderwijs en terzelfdertijd de kwaliteit ervan doen toenemen is in Vlaanderen helemaal geen toverkunst. Het volstaat met nuchtere ogen de huidige situatie te analyseren en de te nemen maatregelen dringen zich gewoonweg op.

1. Een groot deel van de OP (onderwijzend personeel) uitgaven gaat nu naar iets wat voor lerarenopleiding moet doorgaan. Daarbij heeft men het in het muziekonderwijs waarempel gepresteerd om voor zowat elk ambachtelijk detail een eigen 'vakdidaktikus' aan te stellen. Alsof het overbrengen van een kunnen een vakdidaktiek veronderstelt die van dat kunnen zelf afhankelijk is. Het gehele hierbij betrokken OP kan worden ontslagen en de gehele opleiding vervangen door twee en niet meer dan twee kursussen vakdidaktiek. Twee OP leden voor geheel Vlaanderen kunnen dan ruimschoots volstaan. Een van die vakken omvat de pedagogiek met betrekking tot het overbrengen van een kunde, of dat nu TIG-lassen, metselen of vioolspelen is speelt geen enkele rol. (Vooropgesteld natuurlijk dat diegene die een kunde wil of moet overbrengen, die kunde ook werkelijk zelf heeft bewezen te bezitten -iets waaraan helaas vaak, bij 'vakdidaktisch' opgeleiden mag worden getwijfeld-). Dat er redenen zijn om daaraan te twijfelen vindt natuurlijk zijn oorsprong in dat onderwijs zelf. In ons huidig onderwijsbestel wordt het immers normaal geacht dat er onderwezen wordt door lieden die het vak dat ze onderwijzen nooit of te nimmer hebben uitgeoefend! Er wordt les gegeven door lassers die nooit zelf industrieel laswerk hebben afgeleverd, door violisten die nooit zelf koncerten geven... Meer nog, hoe minder ze met het beroep zelf te maken hebben of te maken hebben gehad, hoe hoger de funkties die ze in ons onderwijsbestel zijn gaan bekleden. Dit heeft geleid tot een komplete inflatie van het kunde-gericht onderwijs vandaag. Het is een louter zichzelf instandhoudend bedrijf geworden dat maatschappelijk alleen blijft bestaan omdat in de grond genomen niemand het echt nodig heeft. Het kunst-hoger onderwijs justifieert zijn bestaan omdat het leraars moet leveren voor het alleen daarvoor in stand gehouden DKO. (Deeltijds kunstonderwijs). Dit laatste is voor het overgrote deel een volstrekt inadekwate vorm van kinderopvang enerzijds en anakronistische amateuristische kunstbeoefening anderzijds. Bovendien en tot overmaat van ramp werd het gehele onderwijssysteem zo in elkaar geknutseld dat het erin werkend OP zelfs in de volstrekte onmogelijkheid verkeert het eigen kunnen zelfs maar voor de schijn op te houden. Muziekleraars in het DKO zijn volkomen geisoleerd van het koncertgebeuren en de muziekproduktie. Immers, wanneer ze een koncert zouden kunnen beluisteren -laat staan er zelf een te spelen- dan moeten ze steevast voor kinderopvang in het DKO instaan... De oplossing ligt hier voor de hand: sluit het gehele DKO en vervang het door over het land verspreide en niet naar een school gemodelleerde open muziek- en kunstateliers. Als gevolg van een dergelijke maatregel, zou meteen ook het aantal studenten in het hoger kunstonderwijs decimeren. Immers diegenen die alleen maar iets van de kunde willen verwerven om op grond daarvan 'les' te kunnen geven, zullen dit niet langer kunnen doen. Eindelijk zouden we weer een kunstonderwijs kunnen uitbouwen dat de naam 'hoger' waard zou kunnen zijn. Het zou bovendien heel wat minder kosten!

Maar, dat is, grof geschetst, slechts een kant van het plaatje. Een ware kunstenaar moet immers een intelektueel zijn. Een louter ambachtelijke mens heeft geen toekomst: hij is perfekt vervangbaar door een robot. (Nog even geduld: dit wordt in elke geval waar). Daarom is naast een grondig en hooggespecialiseerd kunnen ook heel wat kennis nodig. Bovendien vergt ook het feit dat originaliteit probleemoplossend vermogen noodzakelijk maakt, op de koop toe nog beslagenheid in wetenschap: metodes van kennisverwerving.


In al onze konservatoria wordt tot nop de dag van vandaag nog steeds 'muziekteorie' onderwezen. Op het eerste en erg oppervlakkig gezicht is daarmee niets mis. Wat zou er immers op tegen kunnen zijn om het musiceren en muziekmaken met wat teoretische omkadering enige diepgang te verlenen?

Zo echter zit de vork niet in de steel. Muziekteorie is er in werkelijkheid verworden tot niets meer dan het equivalent van het strafschrijven in het lager onderwijs, oud model. Hoofdzaak van die zogenaamde teorie is hoegenaamd niet het verwerven van enig teoretisch inzicht maar wel het zich eigen maken van een zuiver abstrakte en buiten enige muzikale praxis staande regelgeving met betrekking tot de simultaniteit van toonhoogtes (onafhankelijk van hun realizatie in klankkleur en dynamiek) binnen een alleenzaligmakend getemperd kromatisch toonsysteem. Vooreerst is dit kromatisch toonsysteem slechts een van de vele mogelijke toonsystemen en voorts is de behandeling van de zogenaamde harmonie daarbinnen niet meer dan het rezultaat van simplistisch denken over de organisatie van klanken in de tijd. Natuurlijk is het waar dat een bepaalbare regelmatigheid inzake vertikale opbouw van samenklanken kan worden afgeleid uit zowat alle overgebleven westerse muziek uit de laatste paar eeuwen. Maar, dit betekent geenszins dat die muziek ook door het simpel toepassen van een a posteriori afgeleid regelsysteem tot stand is gekomen. Muziekteorie zoals opgevat in onze konservatoria bestaat het de studenten te vermaken met het over vijf studiejaren uitgesmeerde oefenen in het toepassen van een kwazi volstrekt arbitrair regelsysteem. Dit is niet alleen onredelijk op grond van het arbitraire ervan maar vooral omdat sedert enkele decennia, dit soort dril duizendmaal beter aan een automaat kan worden toevertrouwd. Dit geldt trouwens zowel voor de zogenaamd 'klassieke' (al is er niks klassieks aan...) harmonie als voor de al even zogenaamde jazzharmonie, waar ook al niks jazzy aan is.

 

 

Godfried-Willem Raes